zaterdag 29 augustus 2020

Jan Siebelink en het hemelse vergezicht

‘Het verlangen naar de dood, wetende dat je niet alleen bent op het moment dat het zover is en dat na dat moment alles gelukkig wordt.’ Waar had ik dit gehoord? Op de radio? Waarschijnlijk een programma van de Evangelische Omroep. Of was het mij ingefluisterd op een imaginaire reis naar de andere kant van het leven? Een droom wellicht? En dan nog: is de dood de scheiding van ziel en lichaam zoals Plato dat heeft aangegeven in zijn dialoog Phaedo? 
Ik wist het niet meer. Slapeloze nachten kreeg ik ervan. Naar de dood verlangde ik geenszins. Maar ja, als dan daarna alles gelukkig zou worden…? Nog gelukkiger dan het al was? Met die existentiële vragen liep ik dagen lang rond totdat Jan Siebelink langs kwam. Niet bij mij thuis, of bijna wel want het culturele centrum De Pol, waar hij een lezing gaf, ligt bij mij om de hoek. Amper vijftig meter scheidden mij van mijn werkelijkheid en zijn verbeelding. Het was in een periode dat je alleen aan bier dacht als het om corona ging.
Daar zat ik dan, tegenover de gevierde, maar soms ook verguisde schrijver, 81 jaar oud, slecht ziend, maar nog steeds actief. Kabbelend op zijn verleden vertelde Siebelink over religie en onsterfelijkheid, over de goede en slechte kanten van zijn vader, over wat werkelijk is gebeurd of wat gedroomd of gefantaseerd is. ‘Ik raak alleen verstrikt als mij wordt gevraagd wat is nou waar en wat is niet waar. Soms weet ik het niet meer. Is het nu echt gebeurd of heb ik het verzonnen?’ 
Dat was het moment om hem mijn prangende vraag voor te leggen ook al kon ik mij niet meer herinneren waar ik het had gehoord. Maar verzonnen had ik het niet. ‘Het verlangen naar de dood, wetende dat je niet alleen bent op het moment dat het zover is en dat na dat moment alles gelukkig wordt.’ Zo had ik het opgeschreven. ‘Is dat wellicht het geluk dat je vader nu ten deel is gevallen’, vroeg ik hem. ‘Denk je zelf dat je, als het moment eenmaal daar is, het ultieme geluk tegemoet gaat?’
Er viel een diepe stilte. Zoekend naar woorden leek het er op dat Jan Siebelink verstrikt was geraakt in de vraagstelling. Was dat nou echt, dat je na je dood gelukkig zou worden? Toen, na vele ik-weet-het-ook-niet blikken probeerde hij toch antwoord te geven. ‘Je hoopt natuurlijk dat er iets is dat we God noemen… Wellicht is het zwarte gat, zoals dat nu is gefotografeerd, het begin van God. Maar….ik weet het niet. Het ultieme geluk… Ik hoop dat het voor mij is weggelegd. Maar dat weet je pas als het al te laat is’.
Zou hij überhaupt geloven in een hiernamaals. ‘Het geloof is buitengewoon moeilijk, maar zelfs als je enorm twijfelt, maakt het je leven mooier’, vertelde hij in een recent interview met het dagblad Trouw. ’Ik begrijp niet dat de secularisatie zo om zich heen slaat. Waarom zou je niet de hulp van de religie inroepen? Waarom moeten we zo flink zijn? Ik vind het jammer als er weer een klein mooi kerkje wordt omgevormd tot damclub. Er gaat dan iets wezenlijks verloren. Dat geldt ook voor de literatuur: ik wil geen plat verhaal schrijven, maar een aards en sensueel boek met een hemels vergezicht.’ 
Maar de vraag of het zijn hemelse vergezicht is of dat hij dat vergezicht uitsluitend opvoert in zijn boeken bleef onbeantwoord tijdens het avondje Siebelink in Diepenheim. ‘Soms weet ik het niet meer. Is het nu echt gebeurd of heb ik het verzonnen?’ Na afloop vroeg ik hem een exemplaar te signeren van Jas van belofte. ‘Voor wie is het bestemd’, vroeg hij. ‘Voor de onsterfelijken’, zei ik. Even twijfelde hij. Toen schreef hij in bijna niet te lezen letters: ‘Voor de onsterfelijken’. Of schreef hij ‘Voor de onsterfelijkheid’? Misschien dacht hij daarbij wel aan het eeuwige geluk achter het zwarte gat. Maar dat zei hij niet.

Geen opmerkingen: